De afgelopen periode heeft de Zoetermeerse gemeenteraad zich gebogen over de plannen voor een erfgoedcentrum en nieuwe onderkomens voor het Nationaal Videogame Museum en De Boerderij. Het ging over serieuze bedragen voor het met gemeenschapsgeld investeren in de huisvesting van de genoemde culturele instellingen. De vraag of, en zo ja in welke gevallen en op welke wijze een (gemeentelijke) overheid eigenlijk publieke middelen zou moeten of zou willen inzetten voor kunst en cultuur, is tijdens de drie debatten niet aan de orde geweest, maar is wel relevant en interessant om vanuit liberaal perspectief alsnog van een antwoord te voorzien.
Om te beginnen. Kunst en cultuur zijn naar mijn overtuiging evident van groot belang voor een samenleving, dus ook de Zoetermeerse. Kunst en cultuur inspireren, verbinden en dragen ook nog eens bij aan de economie. Zij spelen een essentiƫle rol in het uitdragen liberale noties zoals vrijheid, individualisme en tolerantie. Ze bieden een platform voor vrije expressie, waarbij kunstenaars en denkers maatschappelijke kwesties kunnen aankaarten zonder angst voor censuur. Dit sluit aan bij de liberale overtuiging dat iedereen het recht heeft op een eigen mening en zelfexpressie.
Daarnaast bevorderen kunst en cultuur diversiteit en openheid. Ze brengen verschillende perspectieven samen en stimuleren debat, wat essentieel is voor een vrije samenleving. Door middel van literatuur, theater, muziek en beeldende kunst worden grenzen doorbroken en vooroordelen uitgedaagd, wat leidt tot een meer inclusieve samenleving. Ook dragen kunst en cultuur bij aan de emancipatie van individuen. Ze stellen mensen in staat om zichzelf te ontdekken en hun identiteit vorm te geven, iets wat nauw aansluit bij het liberale idee van zelfontplooiing. Bovendien stimuleren ze innovatie en vooruitgang, doordat creativiteit en kritisch denken worden aangemoedigd.
Kortom, kunst en cultuur zijn niet alleen een weerspiegeling van liberale waarden, maar ook een krachtig middel. ‘Cultuur is de adem van de vrijheid‘ aldus een vaak aan George Orwell toegeschreven citaat. Liberaler wordt bijna het niet, zou je denken.
Ik onderken dus het maatschappelijk belang van een bloeiend cultureel klimaat, maar ik geloof tegelijkertijd dat de sector zo min mogelijk moet zijn van overheidssteun en primair moet leunen op eigen verantwoordelijkheid, creativiteit, innovatief cultureel ondernemerschap (en ja, dus ook ondernemersrisico!) en waar mogelijk private financiering. Binnen dit kader zou naar mijn mening gestreefd moeten worden naar een duurzame en toekomstgerichte manier van financiering voor het creĆ«ren (‘produceren’ zo je wilt) en āconsumerenā van kunst en cultuur.
Ik vind dat kunstenaars en culturele instellingen in de eerste plaats dus zelf verantwoordelijk zijn voor hun financiering. Creativiteit en innovatie gedijen het beste in een omgeving waar in vrijheid cultureel ondernemerschap wordt gestimuleerd. Daarom pleit ik voor een cultuursector (ook die in Zoetermeer) die minder afhankelijk wordt van subsidies en meer inzet op inzet van eigen middelen, publieksinkomsten, sponsoring en particuliere donaties.
Een belangrijk uitgangspunt hoort te zijn dat kunst en cultuur, daaronder begrepen ook het cultureel erfgoed, toegankelijk blijven voor een breed publiek. In dat opzicht is cultuureducatie van belang. Door jongeren en nieuwkomers in aanraking te laten komen met kunst en cultuur en de vrijheid om dit te creƫren en te genieten, wordt niet alleen een nieuwe generatie kunstliefhebbers en creatieve denkers gevormd maar wordt ook kennis gemaakt met de liberale waarden zoals vrijheid, verdraagzaamheid en gelijkwaardigheid.
De (gemeentelijke) overheid heeft daarbij naar mijn overtuiging vooral een faciliterende rol. Dit betekent dat de overheid in beginsel niet moet sturen op welke kunstvormen subsidie ontvangen (en al helemaal niet op de inhoud), maar eerder moet zorgen voor (infrastructurele) randvoorwaarden waarin de sector zich zelfstandig en met inachtneming van de al eerder aangehaalde āvrijheid in denken en creĆ«renā kan ontwikkelen. De plannen van het Nationaal Videogame Museum en De Boerderij bijvoorbeeld voldoen naar mijn mening hieraan en hadden en hebben dan ook mijn steun.
Subsidies moeten -vind ik- daarom in principe tijdelijk zijn en als een katalysator vooral gericht op het opstarten van processen voor innovatie, talentontwikkeling en cultureel ondernemerschap. Daarbij moet er kritisch worden gekeken naar de effectiviteit van subsidies en moet er vaker geĆ«valueerd worden of instellingen op termijn financieel zelfstandig kunnen opereren. Als āstok achter de deurā zou als uitgangspunt op voorhand realistische afbouwregelingen voorzien moeten zijn, zodat culturele instellingen gestimuleerd worden om (op termijn) alternatieve inkomstenbronnen aan te boren.
Ik zie nog ruimte voor het beter benutten van publiek-private samenwerking als een essentieel onderdeel van de financiering van kunst en cultuur. Bedrijven ā ook in Zoetermeer- kunnen naar mijn overtuiging een grotere rol spelen door middel van sponsoring, terwijl culturele instellingen zelf zich actiever kunnen richten op commerciĆ«le mogelijkheden zoals ticketverkoop, merchandising en digitale verdienmodellen. In landen als het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, ItaliĆ« en de Verenigde Staten spelen private investeerders en fondsen een verhoudingsgewijs belangrijkere rol in de kunstsector.
Ik sta dus voor een toekomstbestendige cultuursector waarin eigen verantwoordelijkheid, cultureel ondernemerschap en private financiering de kern vormen. Overheidssteun moet in beginsel tijdelijk en stimulerend zijn, in plaats van structureel en afhankelijk makend. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat de cultuursector blijft floreren zonder een onvermijdelijke afhankelijkheid van belastinggeld. Ook met geld voor kunst en cultuur moeten we zinnig en zuinig om willen gaan!
Deze column geeft de mening van Rob Duiven weer en niet het standpunt van de (fractie van de) Zoetermeerse VVD.