Raadsbesluiten zijn er om uitgevoerd te worden

In het lokale bestuur geldt één gouden regel: de gemeenteraad stelt de kaders, het college voert uit. Dat klinkt overzichtelijk en dat is het eigenlijk ook. Toch blijkt in de praktijk dat dit overzichtelijke beginsel soms wordt opgerekt. College en raad raken dan verstrikt in discussies over interpretatie, haalbaarheid of ‘praktische invulling’. Maar wie het fundament van onze lokale democratie serieus neemt, kan hier niet omheen: raadsbesluiten zijn er om uitgevoerd te worden.

De Gemeentewet is er naar mijn oordeel duidelijk over. Artikel 147 bepaalt dat de raad de verordenende bevoegdheid heeft. Artikel 160 legt de dagelijkse bestuursbevoegdheid bij het college, maar altijd binnen de door de raad gestelde kaders. Een raadsbesluit dat binnen zijn bevoegdheden genomen is, is dus bindend. Punt. Het college heeft dus geen speelruimte om dat besluit naast zich neer te leggen, te halveren of te negeren. Slechts in uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld wanneer een besluit evident in strijd is met hogere wetgeving, of wanneer uitvoering feitelijk onmogelijk blijkt, kan een college de uitvoering opschorten. Maar dan moet de raad daar, in voorkomend geval, onmiddellijk van op de hoogte worden gesteld.

Die lijn is ook terug te vinden in jurisprudentie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in meerdere uitspraken benadrukt dat een college raadsbesluiten loyaal moet uitvoeren. De boodschap is dus helder: een college mag slechts uitvoeringstechnische keuzes maken, maar geen afbreuk doen aan de essentie van het besluit.

In de politieke werkelijkheid zien we dat colleges soms proberen hun eigen voorkeuren door te drukken. Dat kan subtiel zijn, bijvoorbeeld door slechts één variant van een onderzoek uit te werken terwijl de raad meerdere opties verlangde. Of door in een projectplan een amendement van de raad te benoemen, maar het vervolgens terzijde te schuiven als ‘niet haalbaar’ of ‘marginaal relevant’.

Een sprekend voorbeeld deed zich voor in de gemeente Vijfheerenlanden. Daar besloot de gemeenteraad in 2021 over de bestemming van De Boerderij. Later bleek dat het college dit raadsbesluit simpelweg niet had uitgevoerd. Wethouder Van Maanen moest in de raad erkennen dat het besluit was genegeerd en bood daarvoor zijn excuses aan: ‘Het raadsbesluit van 2021 is genegeerd. Dat heb ik niet goed gezien en dat is mij te verwijten‘. Het incident leidde tot stevige kritiek vanuit de raad op het college en illustreert hoe groot de spanning kan worden als de uitvoerende macht een unaniem raadsbesluit naast zich neerlegt.

De verhouding tussen raad en college is immers gebouwd op vertrouwen. De raad stelt de kaders, het college geeft professionele uitvoering. Zodra een college een raadsbesluit ‘een beetje’ uitvoert of slechts selectief ter harte neemt, wordt dat vertrouwen geschaad. Het gaat dan niet alleen om juridische zuiverheid, maar ook om politiek-bestuurlijke cultuur.

Een college dat meent dat een raadsopdracht feitelijk onhaalbaar of inmiddels onverstandig is, heeft alle ruimte om dat toe te lichten en het gesprek opnieuw te voeren. Maar dat moet altijd in openheid gebeuren, en niet impliciet of via een achterdeur waarin onderdelen van besluiten stilletjes verdwijnen. En ik vind dat de lat van de ‘bewijsvoering’ door het college voor het afwijken of niet-uitvoeren van een raadsbesluit hoog ligt. De regel is: voer uit, of kom terug naar de raad met de goed onderbouwde vraag of het besluit moet worden bijgesteld.

Lokale democratie is niet altijd spectaculair, maar wel kwetsbaar. Het gezag van de raad en de uitvoeringsplicht van het college zijn naar mijn mening fundamenten waarop het vertrouwen van inwoners rust. Zodra een college denkt: ‘dit onderdeel van een raadsbesluit laten we maar zitten’, sluipt er willekeur in het bestuur, maar -nog erger- sluipt het vertrouwen van de inwoners in de politiek weg.

Deze column geeft de mening van Rob Duiven weer en niet het standpunt van de (fractie van de) Zoetermeerse VVD

Total
0
Shares
Related Posts